Advocatenkantoor Nass

14 februari 2015

Verplichte tewerkstelling in strijd met mensenrechten?

Zoals bekend heeft de gemeente twee mogelijkheden om iemand die bijstand ontvangt of heeft aangevraagd, werkzaamheden te laten verrichten (dwangarbeid): het aanbieden van een voorziening, gericht op arbeidsinschakeling (artikel 9 lid 1 onder b van de Participatiewet (tot 1 januari 2015 Wet Werk en Bijstand) en het opdragen van maatschappelijk nuttige werkzaamheden (artikel 9 lid 1 onder b van de Participatiewet (tot 1 januari 2015 Wet Werk en Bijstand). In het laatstgenoemde artikel is bepaald dat de werkzaamheden niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Daarom kiezen de gemeenten meestal voor het aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Weliswaar staat daar tegenover dat de verplichte werkzaamheden er in dat geval moeten bijdragen de betrokkene aan normaal werk te helpen, maar de rechtspraak hanteert al geruime tijd het uitgangspunt dat het niet aan de belanghebbende maar aan het college is om te bepalen welke re-integratievoorziening voor de belanghebbende is aangewezen om het uiteindelijk beoogde doel (arbeidsinschakeling) te bereiken. In een uitspraak van 10 februari 2015 http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CRVB:2015:343 geeft de Centrale Raad van Beroep aan dat wel vereist is dat het college maatwerk levert en de voorziening het resultaat is van een zorgvuldige, op de persoon toegesneden, afweging. Het lijkt er op dat in veel gevallen aan die laatste eis niet wordt voldaan, zoals bijvoorbeeld in het hier omschreven geval.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde in die uitspraak dat het college een zorgvuldige, op de persoon van appellant toegesneden afweging had gemaakt, alvorens hem de functie van buurtservicemedewerker aan te bieden. Daaraan lijkt in ieder geval niet te worden voldaan indien, zoals in het geval van de link hierboven en de video hieronder, de bijstandsklanten zo maar aan het papierprikken- worden gezet.



Het belangrijkste onderdeel van de uitspraak is misschien rechtsoverweging 4.5. De Centrale Raad van beroep verwerpt het beroep op artikel 4 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM). Dit artikel regelt het verbod op slavernij en dwangarbeid. De centrale Raad van beroep geeft aan dat pas sprake kunnen zijn van verplichte arbeid, zodra van een (beoogde) deelnemer aan een voorziening, gelet op alle omstandigheden, niet (meer) verlangd kan worden de opgedragen activiteiten of werkzaamheden te verrichten vanwege het excessief of disproportioneel belastende karakter ervan en/of het totaal ontbreken daaraan van enig perspectief richting arbeidsinschakeling. Dat was hier niet het geval of het is niet voldoende gemotiveerd of aangetoond, maar het is goed denkbaar dat dat in sommige gevallen, zoals bijvoorbeeld bij Werkloont, anders zou kunnen zijn. Aan het slot bevat de uitspraak nog overwegingen over de zwaarte van de opgelegde sanctie. De betrokkene heeft hier een risico genomen door de dwangarbeid te weigeren en vervolgens te gaan procederen, waardoor de betrokkene geruime tijd zonder geld is komen te zitten.. De veiligste manier is bezwaar te maken tegen de beschikking waarbij de dwangarbeid is opgelegd, en daarover te gaan procederen in plaats van over een sanctie die is opgelegd te gaan procederen.